Vruchtgebruik versus woonrecht
Vruchtgebruik versus woonrecht
Bij de koop van een woning kan de verkoper een recht op vruchtgebruik of een woonrecht ontvangen van de koper. Dit gebeurt met name bij familieleden.
De houder van het woonrecht kan alleen in het huis wonen, de vruchtgebruiker kan het ook verhuren en zelfs het vruchtgebruik verkopen. Beiden dienen bij te dragen aan voorzieningen, reparaties en onderhoud.
Woonrecht lijkt binnen familieverhoudingen geschikter dan vruchtgebruik. Voor degene die het recht heeft zijn er feitelijk geen nadelen, en de koper van de woning is er zekerder van dat er geen zaken met het vruchtgebruik kunnen gebeuren die hij eigenlijk niet zou willen.
Zowel het vruchtgebruik als woonrecht zijn zakelijke rechten en dienen te worden ingeschreven in het eigendomsregister.
Voor het bepalen van de waarde van een vruchtgebruik is een formule voorgeschreven: 89 -/- leeftijd vruchtgebruiker x de overdrachtswaarde van de woning.
De waarde van het woonrecht wordt gesteld op 75% hiervan. Deze is derhalve 25% lager dan de waarde van het vruchtgebruik.
Omdat er over zowel het vruchtgebruik als woonrecht geen overdrachtsbelasting verschuldigd is als -stel- een ouder dat zelf houdt (dat deel wordt dan immers niet verkocht), leidt het toepassen van vruchtgebruik tot een enigzins lagere belasting omdat deze (belastingvrije) waarde hoger is dan het woonrecht, en het deel waar overdrachtsbelasting over verschuldigd is dan derhalve lager is.
Echter, na het overlijden van de vruchtgebruiker of woongerechtigde gaat dit recht over de koper/eigenaar en dient de bespaarde overdrachtsbelasting alsnog worden betaald.
Aangezien de belastingbesparing bij vruchtgebruik relatief gering en bovendien tijdelijk is, weegt dit voordeel naar onze mening niet op tegen de hiervoor aangegeven juridische voordelen – minder onzekerheid – van woonrecht.